Erkenning van huishoudelijk werk vereist ook verblijfsrecht
In augustus kopte De Volkskrant dat huishoudelijk werkers in Nederland het slechtst af zouden zijn binnen heel Europa. Daar kunnen vraagtekens bij worden gezet. Nederland is bepaald geen Spanje, dat in zwaar crisisweer verkeert, geen Griekenland dat aan de rand van de afgrond staat, en ook geen Moldavië dat zich zo’n beetje het armste land van Europa mag noemen. Toch bevestigde FNV Bondgenoten de bewering van de krant.
De Volkskrant heeft een onderzoek gedaan naar de arbeidsrechten van huishoudelijk werkers in Europa. In veel landen zou de positie van die werkers de laatste jaren aanmerkelijk zijn verbeterd. Door hen dezelfde rechten te geven als andere arbeiders en door diverse vormen van overheidssubsidies en belastingvoordelen te verstrekken is het bijvoorbeeld Frankrijk en België gelukt om het zwarte circuit, waar uitbuiting aan de orde van de dag is, terug te dringen. Dat zou ook gelden voor Spanje, Griekenland en Italië. Nederland steekt daar schril bij af: zwart en onverzekerd werken is bij ons de norm, aldus het onderzoek.
Problemen
FNV Bondgenoten onderschrijft de conclusie van De Volkskrant volledig, aan de hand van het eigen onderzoek “Schimmenspel” dat in oktober werd gepubliceerd. In Nederland verrichten volgens officiële cijfers ongeveer 150 duizend mensen huishoudelijk werk in privé-huishoudens, evenveel als er in de schoonmaaksector werken. Ze houden zich vooral bezig met poetsen, strijken en zorgen voor de kinderen van met name tweeverdienende middenklassegezinnen. Andere werkzaamheden zijn koken, tuinonderhoud, boodschappen doen en zorg voor ouderen. Voorheen werd het werk vooral gedaan door “autochtone” vrouwen die dergelijke klussen er enkele uren per week bij deden. Vandaag de dag zijn huishoudelijk werkers veelal migrantenvrouwen zonder papieren, wat door de onderzoeken van De Volkskrant en de FNV wordt bevestigd. Uit onderzoek van Masood Gheasi blijkt dat huishoudelijk werkers in grote steden inmiddels gemiddeld 23 uur per week werken. En volgens onderzoek van Sjoukje Botman levert dit type werk voor veel “allochtone” vrouwen hun hoofdinkomen op. Het merendeel van de huishoudelijk werkers zou volgens haar tussen de 28 en 60 uur werken. Ondanks het verschil tussen beide onderzoeken is wel duidelijk dat veel huishoudelijk werkers geen bijbaantje van een paar uur hebben.
Huishoudelijk werk in privé-huishoudens is in Nederland nauwelijks geformaliseerd, tenzij de werkers onder de cao van de thuiszorg vallen. Daarnaast bestaan er nog de zogeheten alpha-hulpen die voorheen onder dezelfde cao vielen, maar door de komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) werden gedwongen om zich als zzp-er staande te houden, bijvoorbeeld via de Regeling Diensten aan Huis. Ze kunnen dan weliswaar wit werken, maar hebben geen ontslagbescherming en geen toegang tot werknemersverzekeringen bij ziekte, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Ze dienen zich daartoe particulier te verzekeren, wat een zware dobber is met een minimumloon dat op 10,33 euro per uur ligt.
De verwachting is dat de markt voor huishoudelijk werk alleen maar zal groeien. Vooral gezinnen die geen tijd of zin hebben om het eigen huishouden te doen, zitten te springen om huishoudelijk werkers. Daar liggen de grootste knelpunten, aldus De Volkskrant en de FNV. Steeds meer vrouwen betreden al dan niet vrijwillig de arbeidsmarkt en huren andere vrouwen in voor het huishoudelijke werk. Ook al omdat mannen in het algemeen nog steeds veel te weinig van die taken op zich nemen. Ook ouderen wenden zich steeds vaker tot huishoudelijk werkers, omdat ze steeds moeilijker een beroep kunnen doen op de formele thuiszorg.
Voor dat soort huishoudelijk werkers bestaat vaak geen enkele arbeidsbescherming. Maar ze zien meestal geen kans om op andere manieren in hun levensonderhoud te voorzien. Ze werken dagelijks op veel verschillende werkplekken, hebben daarom veel reistijd, krijgen over het algemeen geen reiskostenvergoeding en worden niet doorbetaald bij ziekte of vakantie. Omdat het huishoudelijk werk zich bijna volledig afspeelt in de informele economie, is het risico van uitbuiting en misbruik groot. En omdat een groot deel van de werkers illegaal is, mogen ze zich niet verzekeren en kunnen ze moeilijk gezondheidszorg krijgen. Als ze ziek thuis blijven, missen ze inkomsten. Als ze door blijven werken, dan kunnen ze hun gezondheid ruïneren. Een duivels dilemma.
Formalisering
De Volkskrant en de FNV halen diverse voorbeelden aan van landen waar het gelukt zou zijn om het zwarte circuit terug te dringen door het huishoudelijk werk te formaliseren binnen een cao waarin de rechten voor de werkers gelijk worden getrokken met die van andere arbeiders. Door de bazen van de werkers belastingvoordelen te geven hoopt de overheid hen over de streep te trekken en mee te laten doen met die formalisering. Hoewel dat de overheid enerzijds geld kost, wint men er anderzijds weer geld mee terug, via inkomstenbelasting die voorheen niet betaald werd. Toch is een kanttekening bij die juichverhalen op zijn plaats: het wettelijk uurloon voor huishoudelijk werkers in bijvoorbeeld België is extreem laag. In Italië en Frankrijk vallen huishoudelijk werkers al meer dan twaalf jaar onder een cao, maar volgens de vakbonden in die landen worden de werkers nog steeds onvoldoende beschermd tegen uitbuiting en misbruik.
Ook kunnen er vraagtekens worden gezet bij de bewering dat het beleid in Frankrijk ertoe heeft geleid dat veel meer werkers nu wit werken en dat “dus” zwart werken is teruggedrongen. Omdat het zwarte circuit per definitie geen deel uitmaakt van de formele economie en dus ook niet is geregistreerd, valt moeilijk na te gaan hoe groot het aandeel zwart werken is in vergelijking met wit huishoudelijk werk. Het is goed mogelijk dat de formalisering van het werk niet zozeer grote groepen werkers van het zwarte circuit naar het witte circuit heeft getrokken, maar juist andere groepen arbeiders, die door de relatieve verbetering van de arbeidsomstandigheden worden gestimuleerd om huishoudelijk werk te gaan doen, misschien tegen wil en dank. Ook kan het zijn dat Franse werklozen door uitkeringsinstanties worden gedwongen om de nu geformaliseerde huishoudelijke arbeid te gaan verrichten, op straffe van verlies van hun uitkering. Dat kan een groter wit circuit van werkers hebben veroorzaakt, zonder dat het zwarte circuit substantieel is afgenomen.
Bottleneck
De grootste twijfels over de onderzoeksconclusies hebben te maken met de verblijfsstatus van veel huishoudelijk werkers. Een groot deel van hen heeft geen papieren. Voor deze groep kan een cao of een andere formalisering van het werk op zichzelf nooit de juiste en uiteindelijke oplossing van hun problemen zijn. Ze zijn immers maatschappelijk uitgesloten en mogen op grond van de sociale en bestuurlijke apartheid niet toetreden tot het witte circuit. Ze vallen dus buiten de boot en moeten daarom eerst een werkvergunning of een andere vorm van verblijfsrecht krijgen. Zolang formalisering van het werk niet gepaard gaat met het geven van werkvergunningen aan huishoudelijk werkers, blijven die werkers in het zwarte circuit hangen. Dat is de bottleneck.
De vraag is daarom of de rooskleurige verhalen in de beide onderzoeken over andere landen wel voldoende in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. Het lijkt er sterk op dat de onderzoeken zich vooral baseren op de regels zoals die op papier staan, en niet op de levens en de strijd van de huishoudelijk werkers zelf. Zijn in andere EU-landen huishoudelijk werkers zonder papieren en hun belangenbehartigers ook zo enthousiast over de resultaten die zouden zijn bereikt? Daar zou meer bekend over moeten worden. Het is in elk geval opvallend dat FNV Bondgenoten voorbijgaat aan de essentiële kwestie van verblijfsrecht en vrijwel uitsluitend aandacht besteedt aan de regulering en formalisering van het werk. Dat hangt ongetwijfeld samen met het heersende politieke en sociale klimaat waarin het opkomen voor verblijfsrecht voor arbeidsmigranten van buiten de EU massale tegenstand oproept. Velen profiteren van de zware lichamelijke arbeid die illegale migrantenvrouwen in privéhuishoudens verrichten, maar slechts weinigen willen dat belonen met werk- en verblijfsvergunningen.
Huishoudelijk werkers zonder papieren werken al jaren samen met FNV Bondgenoten om verbetering van hun positie te bereiken. Daarbij hameren ze erop dat hun arbeid erkend moet worden en dat ze respect moeten krijgen. Bovendien moet de overheid allerlei arbeidsrechten nakomen en voldoen aan internationale verdragen en resoluties. Als campagnestrategie hebben ze ervoor gekozen om niet de illegaliteit van de werkers tot probleem te maken, maar hun werk centraal te stellen. Dat werk vormt een nuttige en noodzakelijke bijdrage aan de economie en de samenleving in zijn geheel. Hoewel die strategie zeker voordelen heeft, blijft een wezenlijk knelpunt onbenoemd en daarom welhaast onbespreekbaar. Die olifant in de kamer is de illegale status van de werkers. Uit het FNV-onderzoek blijkt dat weer. Weliswaar wordt daarin vermeld dat de olifant in sommige landen onderuit is gehaald door legaliseringsregelingen of werkvergunningen. Maar nergens in het onderzoek pleit de FNV voor het geven van werk- en verblijfsvergunningen aan huishoudelijk werkers. Zolang die eis niet wordt gesteld, zal die ook niet worden ingewilligd.
De overheid weigert vooralsnog om de Conventie over huishoudelijk werkers van de International Labour Organisation te ratificeren. Het verdrag geeft huishoudelijk werkers dezelfde rechten als andere arbeiders. Hoewel Nederland wel voor het verdrag heeft gestemd, laat men verdere stappen in de richting van erkenning van huishoudelijk werk na. Toenmalig minister Henk Kamp van Sociale Zaken liet in het voorjaar van 2012 nog luchtigjes weten dat huishoudelijk werk in Nederland “prima” is geregeld. De PvdA, de SP en GroenLinks hebben in reactie op het Volkskrant-onderzoek opnieuw opgeroepen om huishoudelijk werkers gelijke rechten te geven. Ook met het nieuwe kabinet zal dat een zware dobber worden.
Ellen de Waard